Home -
Inhoud -
Column-35 -
Vluch(t)schrift-37 -
Archief -
DB-week 47 -
red.
VERHAAL OP NIEUW-DENNENDAL.NL |
WEEK 47 NO. 36 19 nov. |
INTERACTIE: Vanaf eind oktober 2003 zijn opgenomen de rubrieken DAGBOEK & PRIKBORD en COLUMN, via redactie te vullen door sitebezoekers. Bij het ontbreken van bijdragen springt de redactie in. Graag ondertekening met naam en toenaam, en eventueel e-mailadres. Ook een fotootje behoort tot de mogelijkheden. Een sleutelwoord of kopje is handig. Plaatsing van het dagboek gebeurt naar dag van ontvangst, voor de column is in principe de vrijdag gereserveerd. De plaatsing kan op zich laten wachten door technische problemen, afwezigheid van de muze, vakantie e.d. |
ONDERWERPEN: De column- ruimte bij nieuw-dennendal.nl is bij uitstek gewijd aan het Vrije Woord. Ze kan worden gewijd aan ieder mogelijk onderwerp: van politiek, psychologie en spiritualiteit tot poëzie en boekbespreking. Vanzelfsprekend blijft de redactie verantwoordelijk. Er geldt in principe een minimum van 350 en een maximum van 500/600 woorden, maar uitzonderingen zijn mogelijk. Eventueel wordt over de vorm ge-emaild. Dagboekinzendingen svp mailen onder 'dagboek', columns onder 'column'. |
verhaal: DE DOLDERSE BOSSEN: soms een visioen
Door Hans Grimm Enkele weken geleden schreef ik een verslag van een bezoek aan Dennendal: zie Terug op Dennendal. Vandaag heb ik een dagboekje geschreven met een fragment uit '48 x Heyoka: een Dennendalstory', de aanzet tot een soort sleutelroman die ik eind '74 en begin '75 schreef. Het fragment is ontleend aan hoofdstuk VI: 'De Dolderse Bossen, soms een visioen'. Ik beschrijf daarin mijn eerste werkdag op Dennendal. Het relaas geeft geen exact beeld van wat er toen gebeurde. Het was immers een terugblik, vier jaar later. Het gaat eerder om een verdichting, waarin cruciale indrukken zijn verwerkt. Hier volgt het hele hoofdstuk. Ik zette het boek destijds op als een sleutelroman, met gefingeerde namen. Inmiddels lijkt die behoedzaamheid overbodig. Voor deze internetversie zijn de gefingeerde namen van het personeel terugvertaald in echte namen. Voor enkele paviljoensbewoners heb ik een pseudoniem gehandhaafd. (Sommige passages heb ik gebruikt in de tekst van de in 1976 gemaakte strip en zullen de lezer mogelijk bekend voorkomen.) |
De Dolderse bossen, een uitgestrekt gebied van loof- en naaldbomen afgewisseld met stukken hei en open zandplekken, liggend in de hoek gevormd door het dorp Den Dolder en het vliegveld Soesterberg, strekken zich stil uit in de zonnige voorjaarsmiddag. Een formatie zwaluwen scheert, wit-zwart oplichtend tegen het blauw van de heldere hemel, langs de toppen van de bomen. Een zweefvliegtuig draait een trage spiraal, schijnbaar stil hangend: een in héél lichtblauw bevroren vlinder. Hierboven waait het en toch is het vreemd stil. Ik druk me stevig vast tegen het grijze staal van de hoogspanningsmast, m'n handen en voeten op de ijzeren handgrepen. De telefoondraden hangen niet stil, zoals je beneden denkt, maar zwiepen langzaam heen en weer. De wind maakt een fluitend geluid tegen de draden. In rode letters zigzagt 'levensgevaarlijk' op een geel waarschuwingsbordje. Beneden me ligt het vloeiveld, een grote in het bos uitgesneden rechthoek van groen en geel. De jongens van de e-groep zijn druk bezig op de biologisch-dynamische tuin. Het is koud. Plotseling heb ik er meer dan genoeg van. Vlug, maar me de tijd gunnend en voorzichtig, tree voor tree, daal ik af en ben blij als ik weer met beide benen op de grond sta. De trein Utrecht-Amersfoort dendert in de verte, niet waarneembaar, voorbij. Van het vloeiveld loop ik naar Lorentz, langs de bee-deetuin. Een jongen met een kruiwagen vraagt of ik thee kom drinken, maar ik wil alleen zijn en beloof: 'Volgende keer.' In het weekeinde ben ik aan het verhuizen geweest en heb de kamer op Fabiola ingericht. Dit is m'n eerste werkdag op Dennendal. Supervisor Martin heeft me vanochtend om negen uur verteld dat hij vandaag geen tijd voor me heeft. Hij heeft zijn wekelijkse stafvergadering op de Keet en daarna een groepsbespreking. 's Morgens ben ik wat door het paviljoen gelopen en heb kennis gemaakt met enige groepsleiders, meest in opleiding. Na handen schudden en koffiedrinken ben ik maar het bos ingegaan. Om een uur of drie heb ik een afspraak met Elwee over de bestelbonnen en dergelijke. Martin, voorovergebogen op een groene racefiets, had me bemoedigend op m'n schouders geslagen met een: 'Bekijk het even, laat je niet kisten door dat tuig!' (één oog dicht, duim omhoog). 'Morgen heb ik helemáál voor je.' Het weggetje loopt achter de kinderpaviljoens van de Hoeken, drie lage grijsgeverfde houten gebouwen, en Klein Dennendal, een moderne stenen bungalow, waar een ouder echtpaar samen met een hulp al jaren een tiental zwakzinnigen verzorgt. Een leuk meisje, ik schat een jaar of zestien, speelt met een driewielertje. Ze heeft een erg kinderlijke uitdrukking op haar gezicht en kijkt wezenloos langs me heen, schijnt me niet te zien. Links van het weggetje ligt een open stuk terrein met heide en lage struiken, daarachter kun je de donkere contouren zien van Lorentz en Van 't Hoff. Rechts begint het bos, met ervoor een zandvlakte omzoomd met berken en lage dennenbomen en eiken. Er komt me een kordaat stappende dame van middelbare leeftijd met iets jeugdigs over zich tegemoet. Ze is gekleed in een vrolijke lichtblauwe japon, die evenwel als een zak om haar heen hangt. Iets in de garderobe klopt kennelijk niet, maar ik kan niet zo gauw ontdekken wat er nu scheef zit. Ze stevent recht op me af: Nellie. Ik ken haar al, heb haar vanmorgen in het paviljoen op zaal ontmoet. Ze is van groep-vijf, een groep van twaalf meisjes en vrouwen. Luid lachend was ze vanmorgen op me afgekomen en had me dreunend op m'n schouders geslagen. 'Je houdt wel van vrouwen, hé?', had ze geconstateerd, 'maar je bedondert ze, je bedondert ze bij het leven. Je bent niet eerlijk jij, huichelaar', had ze me verder geestelijk uitgekleed met een intensiteit en stelligheid dat er werkelijk niets van me over was gebleven. Ik voelde me een grote schoft, en dacht aan Marianne en Leah en anderen. 'Jij bent niet eerlijk, jij huichelaar!' had ze opnieuw geschreeuwd, plotseling furieus, me hard in m'n schouder knijpend. Met moeite had ik me aan haar greep weten te ontworstelen. Een van de groepsleidsters, een tenger, lief meisje, Igna, was tot m'n opluchting tussenbeide gekomen. Nellie, weer goedgeluimd en lachend over haar succesvolle intimidatie, had me laten gaan. Op het weggetje spuwend komt ze voor me staan en kijkt me scherp aan, handen in de zij. Ik voel me prompt onzeker worden onder haar vorsende blik. 'Ik ken je wel. Jij bent die jongen van ... van dat wijf op de hoek, nietwaar? Van die ouwe scheet', ze lacht en wordt dan zielig en hulpbehoevend: 'Hellup me dan toch, jongen. Hellup me dan toch, die verrekte broek. Ik kan er niet bij. Hij hangt weer op m'n knieën. Hellup me dan toch!' Ik tuin er bijna in en wil haar al te hulp komen, als ik haar triomfantelijke lachje zie en begrijp dat ik op een ontzettend manier wordt gepakt. 'Hijs zelf je broek maar op, geile ouwe teef'. Ze is perplex. Ik laat haar uitgevloerd achter op het weggetje. 'Wat kan dit verhaal anders zijn dan een liefdesbrief - drieënvijftig was je, en niet onaantrekkelijk - maandenlang zou je me intimideren en tiranniseren, iedere keer dat ik je tegenkwam - je zou me in m'n gezicht slaan en ´s avonds had ik blauwe plekken op m'n armen - een poosje durfde ik nauwelijks over je groep te lopen uit angst je te ontmoeten - maar na verloop van tijd raakten we aan elkaar gewend - later zou je koffie bij me drinken, in Donders - uren liepen we over het terrein - je jatte stiekum suiker en koffie bij me uit de kast van Donders - je zou niet ophouden met je pogingen me te versieren - eens verraste je me in de badkuip - een andere keer trok je me onverhoeds bij je op schoot - ze zouden lobotomie op je gepleegd hebben om je te kalmeren - in de RPI in Eindhoven, waar ze je heenbrachten na de ontruiming van Lorentz, zou je een verpleger onverhoeds een mes in de rug gestoken hebben - Neil Young op de stereo, maar Marsman is ook geen vrolijk dichter, moet u maar denken!' Verder lopend zie ik Vlaamse gaaien en kleine zangvogeltjes. Het is voorjaar. Alles staat in bloei. Het is goed buiten te zijn. Een zijweggetje loopt naar de achterkant van Lorentz, waar Oskar, de Spaanse bediende, onder een auto ligt. Ik besluit nog even van m'n vrijheid te genieten en het terrein te verkennen. Aan beide zijden van m'n pad staan nu bomen, naald- zowel als loofbomen, tengere iepen en grillige eiken. De smalle weg tunnelt recht voor me uit, langs een viersprong, langs de moestuin en het complex van de boerderij, naar de grote weg, de autoweg van Den Dolder naar Soest. Ik sla linksaf bij de viersprong, voor de tuin met kassen, en volg het pad naar Donders, de dependance van Lorentz, in gebruik als arbeidstherapie en tevens het domein van Frank Brave, de theetuinbeheerder, en zijn schepping: de theetuin. Voor Donders ligt een wijdse uitgestrektheid van weilanden. Tussen het witgepleisterde rechthoekige gebouw en de groene landen ervoor staan hoge zwaar bebladerde bomen. De laan, van de kruising tot het paviljoen aan twee kanten omzoomd met prachtige groene beuken, loopt door tot de Gehoorzaal, een gebouwtje dat vage associaties oproept met een Amerikaans pionierskerkje met zijn lange steil aflopende dak en kleine toren. Tussen Donders en de Gehoorzaal staan Swammerdam, het ziekenhuisje van de Hoeve, en de twee lage huizenrijtjes met onder meer Fabiola, waarin ik gehuisvest ben. In het groen voor Donders liggen wat mensen lekker te zonnen, blote armen en benen, een paar jongens zonder shirt. Gerrit staat erbij met zijn bakfiets. Hij voert schreeuwend een gesprek met een jongen die naast me op Frederika woont en op Van 't Hoff werkt: Jos, een gespierde vogel met een enorme krullende bos haar op zijn meestal in een vreugdevolle grijns getrokken gezicht. Jos springt op en gaat een van pret gillende Gerrit met een stuk hout achterna. Igna is er ook: zuurtjesrode lippen en iets straks, van wol en in alle kleuren. Ze ligt naast een jongen in blauw spijkergoed en met een sjaaltje om zijn nek, lang blond haar in een lange staart gebonden, een bleek gezicht, krullende bakkebaarden en een eveneens blonde snor. Verder zit er een cursusleidster met een aantal Z-leerlingen om zich heen en lopen een paar pupillen van de Hoeken te spelen, gestoken in blauwe overalls. Frank, een lange magere lat in glinsterende zijde, met een brocaat jasje, hennageverfd haar en diepe indringende ogen in een smal gezicht, loopt tussen de theetuin en zijn gasten in het gras heen en weer met koppen thee en Chinese kommen müsli. Louis komt me breed lachend tegemoet. Hij is de jongen die me vorige week bij m'n sollicitatie de weg heeft gewezen naar de Keet. Hij heeft een Nederlandse moeder en een Nieuw-Guineaanse vader en vertelt lachend van ouders van pupillen ('Ik wist niet dat hier ook negers werkten - oh: pardon'). Hij bewoont de kamer onder me op Fabiola. Ik ben in de ban van oosterse mystiek en trip eindeloos weg op haiku-poëzie en koans. Louis heeft dezelfde tik, maar dan praktischer, met yoga en fysiotherapie. Samen hadden we, de eerste keer dat we elkaar ontmoetten, een oeverloos gesprek over wilde eenden, Li Po en Hui Neng - Louis bezig met theezetten in een porseleinen Chinese theepot en ik bladerend door Tagore. We lopen de richting uit van Lorentz en Van 't Hoff. Ik ben gewaarschuwd dat Elwee op me wacht in het kantoortje van Lorentz. Een nauw en slingerend pad verbindt Donders met Lorentz. Halverwege steekt een kolkje gevaarlijk omhoog, een geduchte voetangel voor de argeloze wandelaar. Van deze kand benaderd ligt Lorentz met het korte einde van de L naar me toe. Boven voor de ramen staan een paar meisjes van groep-zes te giechelen. Ik neem afscheid van Louis en loop het keukentje van de e-groep binnen waar Anton, de afwas- en koffiezettotum van de groep met opgerolde hemdsmouwen voor het aanrecht staat. Hij kijkt schichtig op en groet me met een parmantig 'dag'. Vanuit de keuken kom je in de woonkamer annex biljartzaal van de groep. Een tiental leren donkerrode zitjes staat om een lage bijzettafel tegenover een groot tv-toestel. De zaal is verlaten op twee biljarters na: Gerrit en iemand die ik die morgen heb leren kennen als 'Sjekkie' (Hennie). Elwee loopt me te zoeken in de leefruimte van de f-groepjongens. In zijn gezelschap loop ik door de ruimte van de b-groep, eveneens voorzien van lage zitjes en tafels met houten stoelen, en vervolgens door de lange kale benedengang naar de werkruimte van de voormalige hoofdbroeder Kramer, die mij is toegewezen. Elwee verklaart me efficiënt het ingewikkelde bonnensysteem, introduceert de patiëntengelden, de uitkering die sommige pupillen maandelijks van gemeentewege ontvangen, en toont me de paviljoenskas. Hij heeft het allemaal goed voor elkaar, en is bovendien enthousiast, waardoor het niet vervelend wordt. Het is vijf uur voor ik het weet. Mevrouw de Boer, de dame van de linnenkamer en de garderobe, toeverlaat van pupillen en groepsleiding, wenst met een 'goeie avond'. Enkele jongens van de e-groep stuiven naar binnen, Hennie en Ton. Ze komen plechtig kennismaken en willen weten of ik voortaan over hun geld ga. Gerrit voegt zich bij hen en er ontstaat een discussie of ik nu wel of niet 'het hoofd' ben. 'In ieder geval ga ik over jullie poen', besluit ik, overtuigend met de sleutels van de kas zwaaiend. Na nog kennis gemaakt te hebben met de eerste verpleegkundige, broeder Bosma, sluit ik m'n kamer af en verlaat het paviljoen door de voordeur. De eerste werkdag zit er op. Ik loop het poortje door dat Lorentz met Van 't Hoff verbindt, sla linksaf, achter het paviljoen om en loop het weggetje af naar de zandvlakte voor Klein Dennendal. Ik steek de vlakte over en kom in het dennenbos, waartoe rechte paden gemakkelijk toegang geven. Ik loop heel langzaam, de handen in m' n zakken. De geluiden van het bos infiltreren m'n denken, onderbreken m'n gedachten. Tussen de donkere stammen schieten plotseling de schimmen van twee vlugge reeën, het wit boven hun staart oplichtend. Ik word geheel bevangen door de magie van het bos. De motor van het 'ik' slaat meer en meer af, met steeds groter wordende tussenpozen. Wie schuift wat? Het is de wind, de wind. Stam na stam passeert, komt terug, passeert, komt terug. Zijn we allen een variatie op hetzelfde thema. We zijn allen een variatie op hetzelfde thema.' Hans Grimm |