HOME -
INHOUD -
TERUG -
VOLGENDE
EEN MOOIE SNEEUWBAL: Epiloog: Nieuw Dennendal lééft! |
Nieuw Dennendal lééft |
'Minder zorg, meer pillen'
'Nederland wordt steeds gekker: De farmaceutische industrie draait overuren. Maar mankeert er niet iets aan onze samenleving?', zo luidt onder de kop 'De Geest van Dennendal' de intro van een artikel van René Zwaap in de Groene Amsterdammer van 29 juli 2000. Zwaaps conclusies zijn duidelijk. De psychiatrie vertrouwt steeds meer op medicijnengebruik. Het beleid van afbraak van de intramurale zorg heeft rampzalige gevolgen in de vorm van een groeiend aantal gestoorde thuis- en daklozen in de grote steden. Er is sprake van 'een stijging van het aantal gevallen van acute psychische nood in de hoofdstad'. Zwaap schrijft: 'De psychiatrie anno 2000 lijkt bovenal bezig aan een nieuw repressief offensief' en waarschuwt: 'Als dat zo doorgaat is Nederland staks één groot Dennendal.' Zwaap schetst in het kort de geschiedenis van de anti-psychiatrie, met mijlpalen als het Socialistische Patiënten Kollektief (SPK), dat in 1969 rond de Duitse psychiater Wolfgang Huber werd opgericht, en de 'democratische psychiatrie' in Italie, waarbij de psychiatrische patiënt tot 'een revolutionaire held' werd gebombardeerd, 'een onaangepaste in de patriarchale structuren', die 'moest worden bevrijd'. Vervolgens wijst hij op de afbraak van de inrichtingszorg onder de kabinetten-Lubbers - niet uit idealistische overwegingen maar als bezuinigingsinstrument - en staat stil bij de sluiting van het psychiatrische ziekenhuis Santpoort in Bloemendaal. De patiënten verhuisden naar kleine Multifunctionele Eenheden (MFE's), verspreid in de stad. 'Het werd door velen gezien als een soort verlate overwinning voor de geest van Dennendal', aldus Zwaap, die vervolgens constateert dat de werkelijkheid 'bar tegenviel'. Sommige Santpoorters kwamen in kleine communes in de Bijlmer, 'anderen begonnen te zwerven door de stad'. Ten slotte beschrijft hij de recente opkomst van de 'biopsychiatrie' en de 'neuropsychologie' - met hernieuwde belangstelling voor de elektroshocktherapie en de 'separette'. Het was te verwachten dat het succes van het streven de inrichtingsbewoner uit de inrichting te krijgen en in de samenleving te integreren, zijn eigen problematiek zou oproepen en tot vragen zou leiden. Maar het plaatsen van vraagtekens bij die integratie doet natuurlijk op zich niets af aan de waarde van het integratiemodel. Net als in het begin van de jaren '70 is het van cruciaal belang goed te kijken naar de kwaliteiten van de samenleving waarin wordt geïntegreerd. Wat is er nu sinds de eerste aanzetten tot verdunning en integratie van psychiatrische patiënten en verstandelijk gehandicapten gebeurd, wat voor maatschappij is ontstaan? De hemelbestormende jaren zestig/zeventig hebben plaatsgemaakt voor die van de jaren tachtig met hun Lubberiaanse no-nonsense, en die weer voor die van de jaren negentig, met hun onverwachte Paarse welvaart en onversneden eerbetoon aan de vrije markt. Het marktprincipe werkt echter vooral goed voor mensen die een redelijke start hebben en die kunnen concurreren, voor de 'haves', de 'gezonden' en de 'sterken'. Het werkt - net als dertig jaar geleden - veel minder of niet goed voor een hele grote minderheid van zwakke en kwetsbare groeperingen. Zo is het zonneklaar dat de markt ten aanzien van het onderwijs, de zorgsector en het milieu desastreus fungeert en dat maatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat die sectoren voldoende mankracht, fondsen en prioriteit krijgen. Er lijkt in de rijke, westerse wereld - in ieder geval in Nederland - naar Amerikaans model een driedeling te ontstaan: die van een elite van goed opgeleide investeerders en beleggers die door bezit van kapitaal min of meer in staat is de arbeidsnoodzaak naar behoefte in te vullen of die daarop ten minste op latere leeftijd uitzicht heeft, die van een meerderheid die zich gewillig onderwerpt aan het marktprincipe en het consumentisme en daar ogenschijnlijk redelijk mee uit de voeten kan,... én die van een grote minderheid die steeds verder achterop raakt. Op mondiaal niveau lijkt de preoccupatie met de eigen welvaartsdroom te resulteren in verflauwing van de aandacht voor de derdewereldproblemen, die in het Nederland anno 2000 bijna alleen nog worden beschouwd in het licht van de immigratie- en de asielzoekersproblematiek. Het is niet vergezocht te veronderstellen dat het door Zwaap gesignaleerde maatschappelijke tekortschieten veroorzaakt wordt door de ongebreidelde marktwerking en processen die in de jaren '50 en '60 beschreven zijn door Marcuse - en een eeuw eerder al door Marx. Zij schilderden een 'vervreemdende arbeidssituatie' waarbij de arbeider door het 'contrarevolutionaire, repressieve establishment' werd gereduceerd en gemanipuleerd tot 'handelswaar', met alle mogelijke negatieve gevolgen vandien voor zijn welzijn. Die situatie is in wezen niet veranderd. De vooruitgang zit hem erin dat de werknemer nu, in tegenstelling tot vroeger, verheven is tot consument en deel heeft aan de welvaart. In zijn arbeidssituatie is hij - alle regelingen over inspraak en medezeggenschap ten spijt - bijna even onmondig en afhankelijk als voorheen, direct van zijn baas en indirect van de markt. Marx, en aanvankelijk ook Marcuse, dacht dat de oplossing moest worden gezocht in een socialistische revolutie waarbij de arbeidersklasse - onder leiding van een intellectuele elite - de rol van verlosser was toebedacht. Die theorie is inmiddels achterhaald, maar zolang het maatschappelijk mankement blijft bestaan en de arbeid in loondienst voor menigeen een bron van frustraties en ziekten is, blijft het nodig te zoeken naar arbeidsverhoudingen waarin de werknemer zich meer kan ontplooien en geestelijk en materieel meer de bezitter kan worden van zijn arbeid. Het komt er simpel op neer dat niet het product centraal moet staan, maar de producent - specifieker: de hele mens achter het product. Het gaat om een keuze tussen een model waarbij de werknemer wordt gereduceerd tot eendimensionaal functioneren in een commandostructuur en een model waarbij zijn creativiteit, vrijheid en ontplooiing voorop staan. Uiteindelijk, zoals Marcuse waarschuwde, is de keuze niet die tussen socialisme en kapitalisme maar die tussen socialisme en fascisme. Voor de gemarginaliseerde mens geldt dat aan twee kanten moet worden gewerkt: enerzijds mens-richting-maatschappij en anderzijds maatschappij-richting-mens. Voor beide processen moet je aanbellen bij de politiek: een humane politiek en overheid zullen terrein moeten terugwinnen op de markt. Het kan daarbij allicht inspirerend werken iconen als Marcuse en Maslow af te stoffen - misschien zelfs Marx - en terug te blikken naar de utopie waarvan Carel Muller en de zijnen destijds droomden... en daar vervolgens op het politieke niveau iets mee te doen. Was het niet Marx die schreef dat het er niet om gaat de theorie te bestuderen, maar dat het vooral zaak is actie te ondernemen? HG, augustus 2000 PS: (september 2002): misschien is het wel interessanter een kijkje te nemen op de websites van geestelijke nazaten van Marcuse en Maslow, zoals Ken Wilber en Stanislav Grof. Of: (januari 2009): Noam Chomsky en Robert Fisk. |