Home - Inhoud - Vlugschr.(terug) - Archief - Terugblik (volg.) - Red.
KORT VERHAAL OP NIEUW-DENNENDAL.NL
WEEK 42
NO. 45-05

18 okt.

INTERACTIE:

Vanaf eind oktober 2003 zijn opgenomen de rubrieken DAGBOEK & PRIKBORD en COLUMN, via redactie te vullen door sitebezoekers. Bij het ontbreken van bijdragen springt de redactie in. Graag ondertekening met naam en toenaam, en eventueel e-mailadres. Ook een fotootje behoort tot de mogelijkheden. Een sleutelwoord of kopje is handig. Plaatsing van het dagboek gebeurt naar dag van ontvangst, voor de column is in principe de vrijdag gereserveerd. De plaatsing kan op zich laten wachten door technische problemen, afwezigheid van de muze, vakantie e.d.

ONDERWERPEN:

De column- ruimte bij nieuw-dennendal.nl is bij uitstek gewijd aan het Vrije Woord. Ze kan worden gewijd aan ieder mogelijk onderwerp: van politiek, psychologie en spiritualiteit tot poëzie en boekbespreking. Vanzelfsprekend blijft de redactie verantwoordelijk.
Er geldt in principe een minimum van 350 en een maximum van 500/600 woorden, maar uitzonderingen zijn mogelijk. Eventueel wordt over de vorm ge-emaild.


Dagboekinzendingen svp mailen onder 'dagboek', columns onder 'column'.


De jaren vijftig waren de periode van wederopbouw, de watersnoodramp, de inval in Hongarije enzovoort. Ze waren vooral ook de jaren waartegen de naoorlogse generatie zich in de jaren '60 afzette. Het Korte Verhaal 'De Kolenkachel' geeft opnieuw toegang - is althans een poging daartoe - tot het kinderparadijs dat ze voor velen van diezelfde generatie natuurlijk ook waren.
Hans Grimm
DE KOLENKACHEL

Ze hadden in de achterkamer een glimmende, antracietzwarte kolenkachel met bruinberoete micaruitjes waarachter mysterieus vlammen likten. Naast de kachel stond de kolenkit en lag de pook. Zijn vader verzorgde de kachel; hij stak hem aan met papier en wat houtjes, haalde ´s morgens voor hij naar het werk ging de kolen uit het kolenhok in het schuurtje, en leegde de aslade.
Op de schoorsteenmantel stond een bruingelakt kommetje op een poot, van Fries aardewerk. De poot was gebroken geweest en gelijmd; de rand van het kommetje was versierd met een geel golflijntje. Aan de muur hing een klokje uit het Zwarte Woud, waar om het uur een vogeltje uit schoot dat 'koekoek' riep. Op de kachel stond ooit een grote dikke kurk met een lange naald waar zich een kleurige papieren slinger omheen kringelde. Hannes begreep niet hoe de slinger kon bewegen; het was een heus Wonder.

De oorlog was voorbij. Hannes was niet zo lang daarna geboren. Toen hij nog heel klein was ging ie in een zinken tobbe, die ´s winters voor de kachel werd gezet. Z'n moeder knipte z'n nagels; Duimelot was in het water gevallen, Likkepot had hem er uit gehaald, Langejan had hem naar huis gebracht, Ringeling had hem in bed gestopt en het kleine Ding had alles aan moeder verteld.
Toen hij iets groter was kon hij tegen de okerbruin geschilderde kamerdeur een handstandje maken. Centraal in de achterkamer stond de tafel, met uitschuifbare delen, waarop hij, nog weer groter, met zijn vader tafeltennis speelde; aanvankelijk won Pa, maar hij was z'n vader na z'n tiende de baas.
Aan de tafel, waar vier stoelen omheen stonden - ze waren met z'n vieren -, gebeurde alles: eten, spelletjes (veel kaarten, zoals eenentwintigen en eenendertigen), aardappelschillen enzovoort.
De achterkamer was van de voorkamer met de Van Gogh-reproducties aan de muren gescheiden door schuifdeuren, die ´s winters meestal dicht waren vanwege de kou. Er werd dan alleen in de achterkamer gestookt. Op feestdagen en bij bijzondere gelegenheden, zoals op zondagavond voor het klaverjasbezoek, gingen de schuifdeuren open en werd ook de kachel in de voorkamer aangestoken.
Zowel de deur van de achter- als van de voorkamer kwam uit op de gang, die van de voordeur door de hele diepte van het huis naar de keuken en de bijkeuken liep. In de gang was een trap met een loper die naar de bovenverdieping leidde, met drie slaapkamers aan een overloop. Een houten trap op de overloop ging naar een luik, dat, nadat het omhoog was geduwd en vastgezet, toegang gaf tot de zolder - een duister oord vol onduidelijke spullen.
In de trap van de benedengang naar boven zaten spijlen en je kon over de leuning naar beneden roetsen. Hannes stak ooit z'n hoofd tussen de spijlen en kon het niet meer terughalen. Hoe hij het er uit kreeg, kon hij zich later niet herinneren, maar hij was blij geweest dat z'n hoofd er niet af hoefde. Wel had ie daarna ontzettende flaporen - maar die had ie daarvoor ook al gehad.
Onder de trap zat de kelder, die via een deur in de keuken bereikbaar was. Een trapje leidde naar het koele domein van wek- en jeneverflessen - maar vooral wekflessen, want veel gedronken werd er niet.

Hannes had boven de kleinste slaapkamer aan de voorzijde; zijn zus had de kamer naast die van hem, die ietsje groter was. Zijn ouders hadden de grote slaapkamer aan de achterzijde, met de wastafel, die door de hele familie werd gebruikt om te wassen en tanden te poetsen. De overloop had een deur die uitliep op een platje met grind.
Beneden zat achter de keuken en de bijkeuken met de wringer de wc, maar het was geen echte wc: het was een ton, die wekelijks werd opgehaald door de tonnenman. De tonnenman droeg een blauwe overall met een stuk leer op de rechterschouder en kreeg een dubbeltje. De ton zat verstopt in een houten kist waarin een mooi rond gat was gezaagd, waarover na afloop, als je klaar was, een deksel werd gelegd. Er was wc-papier, maar er werd ook wel met ouwe kranten geveegd.
Naast de tonnenman kwam er geregeld een schillenboer met paard en wagen door de straat, waarop hij als ie geluk had mocht meerijden; er waren ook ijscokarren en hondenkarren en soms een scharensliep, en héél soms een marskramer met een koffer vol spulletjes, en één keer een zwerver met een aapje aan een touwtje dat in de dakgoot klom.
Hannes pieste meestal in het kolkje bij de regenpijp, naast de achterdeur van de bijkeuken die toegang gaf tot het plaatsje, een grasveldje en de tuin. Achter het huisje met de ton was een schuurtje met het kolenhok, een door planken afgezet gedeelte met een berg antraciet.

Het plaatsje, de bleek en de tuin hadden een behoorlijke diepte, zeker 15 meter, met een breedte die gelijk was aan de breedte van het huis (zo'n 6 meter).
De achterzijde van het huis stond op het zuidwesten en de achterkamer had uitslaande deuren die toegang gaven tot het plaatsje. 's Zomers hing er, als het zonnig was, een uitgedraaid oranje zonnescherm boven de bovenraampjes boven de deuren. Het plaatsje en de aangrenzende bleek vormden een natuurlijk speelterrein. Er werden verjaardagsfeestjes met spelletjes gehouden waarop met een ei in een lepel moest worden gelopen, flessen water gevuld moesten worden in een teiltje, koek moest worden gehapt en dergelijke.
Ook boven het grote raam van de voorkamer, dat aan de straatkant zat en op het noordoosten uitzag, hing een zonnescherm. In het tuintje vóór stonden paarsige lupines en naast het grote raam van de voorgevel zaten bloembakken met rode geraniums.
Achter het schuurtje verbouwde z'n vader in de oorlog tabaksplanten, maar het spul was niet te roken. Ook zat z'n vader in de oorlog ondergedoken achter het houten wandje onder de ramen in zijn slaapkamer. Hannes wist die dingen van horen en zeggen, want hij had ze natuurlijk niet zelf meegemaakt. Wat hij wel meemaakte was dat z'n vader aan het eind van de week harinkjes mee naar huis nam; in het vette papier zaten uitjes. Ook kwam Pa ooit hijgend thuis, omdat ie hard had moeten fietsen omdat ie zonder licht had gereden en de politie achter hem aan had gezeten.

De Fokkemastraat waar Hannes woonde lag in een zuidelijke uitbreiding van de Stad, een arbeiderswijk die het oude dorp als het ware had opgeslokt. Hannes kende alle families in zijn stukje straat: tegenover hem woonde de familie van zijn vriendje Here; links ernaast woonde Sjakie, en dáárnaast Wiebe. Rechts van Here woonde Jan, die, toen hij nog heel klein was, zwaar lichamelijk en geestelijk gehandicapt raakte door een pokkeninjectie. (Hij kreeg dezelfde vaccinatie maar had meer geluk en kreeg geen hersenontsteking.)
Naast Jan woonden Tjeerd en Janke, die thuis Fries spraken - verder sprak iedereen in de straat plat Stads. En daarnaast woonde een familie van wie de dochter trouwde met de veel oudere broer van Here, waarna het paar naar Australië emigreerde.
Aan zijn kant van de straat stond links van het huis de woning van de melkboer en rechts, gescheiden door een lange diepe steeg, het huis van de familie van Sietze en Ria. De tuin werd van de buurtuinen gescheiden door een forse schutting, deels begroeid met kamperfoelie, waarover hij niet heen kon kijken. De melkboer was altijd druk in de weer met melkbussen; er kwam geregeld een melkwagen die dan voor hun deur werd geparkeerd. Ook stonden er vaak kratten met melkflessen voor op straat. Het in elkaar zetten van de kratten ging met veel flessengerammel gepaard.
Naast Sietze en Ria woonde een hoogbejaarde vrouw achter potdichte vitrage. Naast haar woonde de familie van zijn vriendje Ulbe - van wie hij Karl May-boeken te leen kreeg -, en bijna aan het einde van de straat had je de familie van Geert. Geerts vader en moeder waren gereformeerd en gingen zondags naar de kerk. Geert zat op de christelijke school. De andere kinderen - Here, Jan, Tjeerd, Janke, Ruud, Sjakie, Sietze, Ria, zijn zus en hij - gingen allemaal naar de openbare school die stond aan de dorpslaan, vlak voor de ophaalbrug.

Als hij uit de steeg rechts afslaand de Fokkemastraat uitliep, kwam hij op een T-kruising met de Sumatrastraat, die aan de huizenkant een trottoir had. De Sumatrastraat werd aan de overzijde afgezoomd door een graswal en een lange, brede sloot, waarachter twee voetbalclubs, De Friese Boys (DFB) en Het Friese Land (HFL), hun velden hadden. Over de sloot kon je in het voorjaar mooi polsspringen. Er was één voorjaar waarin Hannes achtmaal 'een snoek' was; hij was daar laconiek over: je kon nu eenmaal de overkant niet halen, dat hoorde erbij. (Z'n moeder zette hem in een teil achter het huis en daar kon hij zijn kleren uittrekken en het slootwater en de viezigheid van zich afwassen; ze was er minder laconiek over dan hij.)
Tussen de voetbalvelden lag achter een breed en hoog toegangshek een smalle strook land met een speeltuin, waarover een sigaren rokende, zwaarlijvige opzichter de baas speelde. Er waren: een bootschommel die tussen vier ijzeren palen levensgevaarlijk heen en weer schoot, een wip, zandbakken, een fonteintje, schommels, een zweefmolen, een draaimolen en achteraan een veldje met korven en doelen. Tussen de speeltuin en de HFL-velden zat een sloot, waarin om de haverklap de bal belandde.
Ook was er vooraan aan de rechterkant een speeltuingebouwtje, waarin Hannes later tafeltennistriomfen zou vieren, maar Here speelde net iets beter. De toeganspoort stak aan beide kanten een stuk over de sloot om te voorkomen dat je illegaal de speeltuin zou betreden, maar de constructie was ondoelmatig. Er waren ter ondersteuning van het hek stangen boven de sloot aangebracht die het makkelijk maakten om het hek heen te klimmen.
Op de voetbalvelden graasden schapen en er was een man die met een schep en een kruiwagen schapenkeutels verwijderde. In het voorjaar werden de schapen geschoren, een tafereel dat hij met een zeker ontzag gadesloeg; de poten van de schapen werden ruw vastgebonden, en dan ging het scheerapparaat er overheen; er vloeide niet zelden bloed.
's Zomers werd op zondagen op het DFB-terrein vooral gekaatst. Als een partuur won, kon het een beker en een horloge winnen. De stand werd bijgehouden op een Telegraaf, die Hannes en zijn vriendjes soms mochten bedienen.

Aan de oostkant van het DFB-terrein liep de vaart waarin omstreeks '55 twee broertjes uit de buurt verdronken. De ene raakte in het water, de andere wilde helpen, en weg waren ze. Ze zaten bij hem op school. Achter de vaart was het kerkhof met het Hervormde kerkje.
Aan de zuidzijde van de voetbalvelden lag de Badweg, die naar het zwembad en de ijsbaan, beide achter het dorp, liep. Er werd veel gevliegerd in die jaren. Ooit ging een door z'n vader kunstig geplakte maar veel te grote vlieger prijs (uitspraak: pries); hij verdween helemaal achter de velden achter de Badweg, richting het Kanaal.
De watersnood van '53 en de sovjetinval in Hongarije van '56 werden meebeleefd via de distributieradio, waarnaar ook werd geluisterd voor de familie Doorsnee (in Holland staat een huis, in Holland staat een huis ja ja, van je tsjiengele tsjangele hop sa sa; in Hollánd stááát een huis, iiin Hólland staat een huis!). Verder was er op zaterdagavond de VARA-showboot en luisterde hij naar Paulus de Boskabouter.
De winters waren koud en lang en er lag vaak sneeuw. Er werden sneeuwholen gebouwd en dwars over de straat werden glijbanen getrokken, waarop voorbijgangers als ze niet uitkeken een doodsklap konden maken.
De straat had gaslantaarns die aanvankelijk werden ontstoken door een lantaarnopsteker - later ging dat automatisch; je kon er in klimmen en met een hendeltje de gastoevoer naar de kousjes afsluiten. Er zaten sierkrullen onder de lantaarnkap, waaraan je je goed kon ophijsen.

Ze verhuisden aan het einde van de jaren '50 naar een flat aan de zuidrand van de Stad, met een douche boven een lavet, een échte wc en een gaskachel - maar zonder de tuin, de kelder, de zolder, het plaatsje, het schuurtje; zonder z'n vriendjes, de straat, de voetbalvelden en de speeltuin.
Het moet kort voor de verhuizing geweest zijn, in de tuin, ter hoogte van de hortensia's, dat Hannes aan z'n vader vroeg of God bestond. Pa antwoordde beslist: ,,God bestaat niet." Hannes geloofde hem zonder meer.

Helemaal achter in de tuin stond een altijd uitbundig bloeiende Goudenregen. Later, veel later, zou Hannes verliefd worden op een meisje dat kwam uit de Goudenregenstraat.
hg

PS: De Vooruitgang zette door. In de jaren zestig kreeg de Stad een ringweg. De ijsbaan en het zwembad moesten ervoor worden opgeofferd. Van het ouwe dorp bleef weinig over. De buurt werd totaal geruïneerd door de aanleg van een grote verkeersweg naar de Stad. Op de plek van de speeltuin en de voetbalvelden kwam een groot medisch centrum.