HOME - INHOUD - TERUG - VOLGENDE -
EEN MOOIE SNEEUWBAL: 8.4: De sociologie van Dennendal

Boven in Lorentz waren enkele personeelskamers vrijgemaakt voor groepsleden die op zichzelf konden en wilden wonen.
Verdunning had te maken met waar je woonde, maar vooral met hoe je je voelde
De cellen (groepen), paviljoens (communes) en de gemeenschap (Dennendal) telden heel grofweg zeven soorten Dennendallers.
In de eerste plaats natuurlijk de paviljoensbewoner.
In de tweede plaats de traditionele groepsleider die na zijn schoolopleiding de Z-opleiding volgde of die had voltooid en een carrière in de inrichtingszorg voor ogen had.
Ten derde de groepsleider die was komen 'aanwaaien', aangetrokken door het alternatieve karakter van de gemeenschap of die er als dienstweigeraar te werk was gesteld.
Ten vierde de therapeut, gespecialiseerd in handenarbeid, creatief spel of muziek.
Ten vijfde: veelal ongeschoolde schoonmakers, linnenjuffrouwen, medewerkers technische dienst en dergelijke.
Ten zesde het staflid, meest dertigers of veertigers met sociale academie, een academische studie, een onderwijsbevoegdheid of een verpleegkundig/medische achtergrond: hun functies varieerden van supervisor, tot therapeut, tot docent Z-opleiding tot hoofd personeelszaken tot directeur.
Ten zevende de oudere verpleegkundige, die in de oude structuur soms paviljoenshoofd was.
Ruimtelijk gezien stond de groepsleider-in-opleiding het dichtst bij de paviljoensbewoner. Hij werkte niet alleen op de groep, maar woonde veelal op het terrein, waardoor hij ook buiten de werkuren min of meer deel uitmaakte van de gemeenschap. Als zodanig stond hij op gelijke voet met de paviljoensbewoners en stond het meest bloot aan het wederzijdse identificatieproces dat met verdunning gepaard ging. Vanuit de optiek van gemeenschapsvorming waren de zwakke punten de oudere verpleegkundigen en de personeelsleden en stafleden die kritisch stonden tegenover de vernieuwingen. Zij woonden bijna zonder uitzondering buiten het terrein.