Home - Inhoud - Kritiek-30 - Column 32 - Archief - DB-week 33 - red.
KRITIEK OP NIEUW-DENNENDAL.NL
WEEK 35
NO. 31

27 aug.

INTERACTIE:

Vanaf eind oktober 2003 zijn opgenomen de rubrieken DAGBOEK & PRIKBORD en COLUMN, via redactie te vullen door sitebezoekers. Bij het ontbreken van bijdragen springt de redactie in. Graag ondertekening met naam en toenaam, en eventueel e-mailadres. Ook een fotootje behoort tot de mogelijkheden. Een sleutelwoord of kopje is handig. Plaatsing van het dagboek gebeurt naar dag van ontvangst, voor de column is in principe de vrijdag gereserveerd. De plaatsing kan op zich laten wachten door technische problemen, afwezigheid van de muze, vakantie e.d.

ONDERWERPEN:

De column- ruimte bij nieuw-dennendal.nl is bij uitstek gewijd aan het Vrije Woord. Ze kan worden gewijd aan ieder mogelijk onderwerp: van politiek, psychologie en spiritualiteit tot poëzie en boekbespreking. Vanzelfsprekend blijft de redactie verantwoordelijk.
Er geldt in principe een minimum van 350 en een maximum van 500 woorden, maar uitzonderingen zijn mogelijk. Eventueel wordt over de vorm ge-emaild.


Dagboekinzendingen svp mailen onder 'dagboek', columns onder 'column'.


Kritiek:
GEWOON SAMEN MENS ZIJN, een reactie op het Humanist-artikel van Inge Mans

Door Hans Grimm

Inge Mans schreef in de Humanist van juni jongstleden een ontroerend en verhelderend verslag van haar ervaringen met twee gehandicapte mensen die in hoge mate zijn aangewezen op hulp vanuit de maatschappij en van niet-gehandicapten: Hans van St. Aloysius en Sarah van de Hafakker, de verdunde wijk die mede op basis van de ideeën van Nieuw Dennendal uit St. Aloysius voortsproot. Ze besluit haar betoog met de verzuchting: 'Misschien wordt het tijd om ons, mensen met en zonder handicap, nogmaals te verenigen en, dertig jaar na Dennendal, opnieuw de barricaden op te gaan. Met als enige eis: wij willen gewoon samen mens zijn!'
Bijgaande 'kritiek' wil geen recensie of toetsing zijn; het is 'gewoon' een poging tot 'samen mens zijn', en een poging om te zien of er misschien nog meer te zeggen valt. (Zie voor het artikel van Inge Mans: Gewoon Samen Mens Zijn.

'Als er iets heilig was op de Hafakker, dan waren het niet de zwakzinnigen zelf, maar hun contact met de groepsleiding. Dáár ging het om en dáár werd de hele organisatie op afgestemd. Vandaar dat groepsleiders niet werden aangenomen op grond van opleiding en professionele vaardigheden, maar op levenservaring en manier van omgaan met mensen. Vandaar ook dat groepsleiders aan één bepaalde leefgroep werden verbonden en net als bewoners zelden van groep veranderden. Zo konden er als vanzelf 'persoonlijke relaties' ontstaan. Er waren groepsleiders en bewoners die echt 'op elkaar vielen' en zeer gehecht raakten aan elkaar. Anderen hadden meer een ouder-kindverhouding, en vriendschappelijke relatie of een gedeelde interesse in muziek, voetbal, eten of klussen', aldus Inge Mans. Ze schetst hier met andere woorden het communemodel met een sterke onderlinge betrokkenheid en een vanzelfsprekende bereidheid tot opoffering en het delen van lusten en lasten.
Vervolgens constateert ze dat die sfeer van de jaren zestig en zeventig, van kabouters, hippies en andere alternatievelingen, geleidelijk in de jaren tachtig plaatsmaakte voor nieuwe zakelijkheid en professionalisering. Er kwamen weer groepsleiders die het niet zo zinvol vonden een 'persoonlijke relatie' met de bewoners op te bouwen, omdat zo'n relatie in de praktijk vaak niet standhield. De meesten rouleerden over de groepen. Ze 'beloofden contact te houden, maar weinigen hielden zich aan die afspraak', aldus Mans.
De nieuwe groepsleiders vonden het schijnheilig om het accent te leggen op de persoonlijke relatie. 'Volgens de huidige opvattingen is het niet professioneel om een persoonlijke relatie aan te gaan en ook niet eerlijk, omdat begeleiders vroeg of laat vertrekken', schrijft Mans.
Deze vervlakking in de communerelatie vertaalde zich ook in een vervlakking van de beleving van de 'verdunde wijk'. Mans: 'Wat ooit bedoeld was als alternatief voor de normale samenleving, is nu een vrij normale woonwijk. En waar Dennendallers en Hafakkerianen verdunning ooit zagen als een manier om de maatschappij 'om te turnen' wil de Hafakker haar bewoners zoveel mogelijk een normaal leven geven.'
Volgens Mans is het leven van de Hafakker-gehandicapte anno 2004 in wezen niet zoveel normaler geworden. 'Zo woont Sarah nog steeds in een groep van tien mensen, heeft ze geen werk maar 'dagbesteding' en 'muziektherapie' en komt ze zelden in de gewone wereld. Ook haar buren (zonder handicap) kent ze niet of nauwelijks. Dat hoeft ook niet, vinden haar begeleiders. Het is immers heel normaal om je buren niet te kennen.'
Mans geeft vervolgens een paar cijfers. 'Nu, dertig jaar na de eerste roep om integratie is van alle 30.000 inrichtingsplekken éénderde omgezet in huizen in de maatschappij, 20.000 menen wonen dus nog steeds in de inrichting. Dat zijn er altijd nog een paar duizend meer dan in 1974'.
Dan constateert Mans: 'De Nieuw Dennendallers hadden het graag anders gezien: zij wilden de samenleving veranderen en weer samenbrengen wat van elkaar gescheiden was: de mens in iedere zwakzinnige en de zwakzinnige in ieder mens.'
Zij erkent vervolgens de winst van de afgelopen decennia: 'Wél is het inzicht ontstaan dat ook zwakzinningen mensen zijn.' Om daar onmiddelijk aan toe te voegen: 'Maar willen zij werkelijk een plek in ons leven krijgen, dan moet ook de zwakzinnige in ieder mens nog een plek krijgen, in onszelf en in de maatschappij.'
Mans is dus allerminst tevreden over de ontwikkelingen sinds 1974. Ze ziet vooruitgang op het punt van principiële aanvaarding van de gehandicapte als medemens, maar signaleert tegelijkertijd dat er voor die zwakke medemens in de praktijk niet zo gek veel is veranderd. Ook signaleert zij dat dit deels komt door een zich terugtrekkende overheid, althans op het punt van financiering. 'Een overheid die alle mensen met een verstandelijke handicap (...) een fatsoenlijk bestaan en voldoende zorg in de maatschappij wil geven, zal meer geld aan hen moeten besteden en niet minder zoals zo lang gedacht is.'
Het betoog van Mans is vooral een 'wake up call'. De overheid moet wakker worden, moet meer doen, vooral meer geld ter beschikking stellen. De buren moeten wakker worden: ze moeten contact maken met de gehandicapte in hun straat. De inrichtingen moeten wakker worden: ze moeten weer de persoonlijke relatie tussen groepsleider en bewoner voorop stellen. De individuele mens moet wakker worden: hij/zij moet de gehandicapte in zichzelf toelaten, herontdekken.
De houding ten opzichte van de gehandicapte medemens kan niet worden losgekoppeld van de houding ten opzichte van de naaste in het algemeen. Mans lijkt een pleidooi te houden voor een minder zelfzuchtige, minder individualistische mens, die meer oog heeft voor de wereld om zich heen en die bereid is meer voor zijn naaste te doen. Dat is in wezen een ethische oproep en een utopisch streven.
Historisch-materialistisch gezien is ethiek een luxe artikel van een overborrelende economische groei, die resulteert in overvloed en een gevoel van 'het kan niet op, wat zullen we nu weer eens met ons geld doen'. In een wereld waarin het volgens een recent rapport van UNICEF en WHO bijna de helft van de wereldbevolking ontbreekt aan elementaire sanitaire voorzieningen en/of schoon drinkwater, waardoor dagelijks honderden mensen in de sloppenwijken van de metropolen en in de dorpen van Azië en Afrika onnodig sterven aan cholera, dysenterie, diarree en dergelijke, is echter sprake van schaarste en is ethiek dus een schaars goed. Daarmee lijkt het lot van de gehandicapte gekoppeld te zijn aan dat van de mondiale arme, de politieke vluchteling en de 'economische' migrant.
Het historisch-materialisme is echter niet het hele verhaal. Mans lijkt te kiezen voor een benadering die zich onttrekt aan verlammend economisch denken en die ruimte biedt aan een persoonlijke, vrije invulling. Ze analiseert niet de wereldeconomie, maar doet een beroep op het individu en zijn geweten. Als individu kan ik zeggen: 'Laat de economie zijn wat ze is, laat de wereldproblemen zijn wat ze zijn, ik heb te maken met mijn lot, mijn ontwikkeling. Het is aan mij om de barricaden op te gaan, het is aan mij de arme, de vluchteling en de gehandicapte in mijn straat en buurt te helpen.'
Die benadering vraagt echter om moed en inspiratie.
De vraag lijkt dan te moeten zijn: waar vinden we de moed en de inspiratie?
Een antwoord is wellicht: in alle bewegingen en stromingen die oproepen tot kritische zelfreflectie, transcendentie en integrale zingeving, of die nu voortkomen uit de socialistische, de liberale of de humanistische hoek, uit New Age of uit de traditionele religies. Het doet er anno 2004 niet meer toe. De globalisering is een voldongen feit, de wereld is een dorp. De integratie is door de ontwikkeling van de technologie en de moderne communicatiemedia voltrokken. De betrokkenheid van mens op mens is wereldwijd gerealiseerd - denk maar aan de aanslagen van 11/9, de Olympische Spelen, de dagelijkse mondiale nieuwsconsumptie via tv, internet e.d -, maar tegelijkertijd lijkt dit voor velen nog een slapend, latent bewustzijn. Belangrijk is hierbij dat het vooral lijkt te gaan om een communicatief, informatief proces. In de materiële sfeer worden de verschillen niet veel geringer en worden de kloven tussen arm en rijk, vrouw en man, digibeet en analfabeet, machthebber en machteloze, gehandicapte en niet-gehandicapte niet écht overbrugd. Dat geeft enorme spanningen.
Wat er lijkt te moeten gebeuren is de ontwikkeling van een individueel én collectief bewustzijn dat gelijke tred houdt met die communicatief-informatieve integratie. Er lijkt een injectie nodig die bewerkstelligt dat ieder individu inziet dat het met twee benen op dezelfde wereldbol staat als zijn buurman in Shanghai, New Delhi, Los Angeles en Sao Paulo, dat de mensheid uiteindelijk alleen nog maar een toekomst heeft als mensen bereid zijn tot waarlijk delen. De toets lijkt de bereidheid tot 'gewoon samen mens zijn', vanuit globaal perspectief, maar met een lokale invulling.
Grote woorden. Is dit niet veel te veel een mega-verhaal (postmoderne critici)? Wordt hier niet te veel uitgegaan van de goedheid van de mens (beste liberalen)? Is zo' n verwachting niet veel te utopisch (nuchtere sociaal-democraten)?
Mogelijk, maar het lijkt ook een visie waar niemand op den duur onderuit kan.

HG